In de ban van de Westfriese Omringdijk en vroege overheidsbemoeienis

Ik lees graag boeken over geschiedenis. Een boek, gelezen in de zeventiger jaren van de vorige eeuw, wat mij altijd is bijgebleven is “In de ban van de dijk” (J.J. Schilstra, 1974), over het aanleggen en onderhouden van de Westfriese-Omringdijk vanaf de 14eeuw tot heden.

De auteur schrijft in zijn inleiding “Er is langer aangewerkt dan aan de piramiden, kathedralen en de Chinese muur. Er is in de loop der eeuwen meer en langer over geordonneerd, geruzied en gesproken dan over welk bouwwerk in ons land ook.”(p9)

Het boek is mij vooral zo interessant omdat het uitvoerig vertelt over de wijze waarop de vroegere bewoners van het moeras West-Friesland, geplaagd door regelmatige overstromingen van hun land door hoogwater vanaf de zee (Flevomeer/Zuiderzee), de strijd tegen het water bestuurlijk organiseerde. Want hoewel, zeker in die tijd de vrije boeren, burgers en buitenlui die daar woonden, niet veel op zullen hebben gehad met bemoeienissen van hun ‘overheden’, was het ook duidelijk dat voor hun veiligheid en bescherming van lijf en goed zo’n lange dijk opwerpen, onderhouden en bij hoogwater verdedigen en repareren niet zonder dwang aan alle grondbezitters kon worden georganiseerd.

De kern van het probleem is natuurlijk dat veilige betrouwbare dijken rondom West-Friesland voor ALLE bewoners letterlijk van levensbelang is, maar dat niet al die bewoners daaraan vrijwillige willen bijdragen, respectievelijk niet vrijwillig hun deel van de taken rond onderhoud, bewaking en reparatie of zich wilde nemen. Dat kon om persoonlijke, gierige, asociale redenen zijn, maar ook omdat men andere inzichten had over hoe het werk georganiseerd en verdeeld moest worden.

Dat maakt een publiek overheidsorgaan die die zaken – al dan niet in overleg met de betrokken inwoners plannen moesten maken, knopen moesten doorhakken, belastingen moesten innen om het onderhoud en reparatie te bekostigen en burgers die ondanks de verordeningen en keuren niet wilde meewerken of betalen te ‘vervolgen’ en dus in het algemene belang te vervolgen en te berechten.

Het staat niet ter discussie dat iedereen begrijpt dat dit een essentiële taak is van een centraal opererende overheid of publieke organisatie. Deze taak van bescherming van de bevolking kan niet zonder – dwangmatige – centrale regie.

Het boek ‘In de ban van de Dijk‘ doet van al die pogingen dat centrale gezag op te zetten en te laten functioneren in detail verslag.

Dit vroege voorbeeld van een voor de hand liggende overheidsbemoeienis in het vrije leven van de burger, die toen gewend was voor zich zelf te zorgen en te functioneren in hun eigen sociale verbanden van familie, buurt, dorp en streek is overigens geen blauwdruk voor de nu voor de burgers zo vanzelfsprekende aanname dat de overheid er is om voor ALLE problemen en vraagstukken die wat dagelijkse leven raakt een oplossing te bieden en te organiseren. Want het is duidelijk dat tussen de uiterste in de tijdspannen van de 14de eeuw tot nu de rol van de ‘overheid’ problematisch is. Moesten toen de bestuurders aantonen dat hun centrale geregel noodzakelijk was voor een goede maatschappelijke ordening. Nu moeten burgers tot soms hun woedde constateren dat heel veel taken die de overheid bewust zelf of opgedrongen door de bevolking op zich heeft genomen, maar heel beroerd en erg duur oplost.

We zouden toch beter naar een middenweg moeten uitkijken? De verkiezingsprogramma’s van de meeste politieke partijen geloven nog steeds in de almachtige probleemoplossende vermogen van de overheid terwijl toch wij om ons heen vaak zien dat tot veel ongeluk, ongenoegen en hoge belastingen leidt.