Enkhuizen in de Geschiedenis van Holland – deel 1 tot 1572 (a)

“De Geschiedenis van Holland” (2002) is een standaardwerk in vier delen over de provincies Zuid en Noord-Holland. Uitgeven door Uitgeverij Verloren (Hilversum) en onder redactie van Thimo der Nijs en Eelco Beukers is het een zeer lezenswaardig serie boeken over het deel van Nederland waar ook Enkhuizen deel van uit maakt. In sommige jaren zelfs een belangwekkend deel. Niet iedereen zal het boek bezitten en zeker niet lezen hebben, dus het lijkt mij nuttig om eens te kijken wat er in deze boeken allemaal geschreven is over Enkhuizen.

We beginnen hier met deel 1 dat loopt tot het jaar 1572. Het jaar dat Brielle werd veroverd op de Spanjaarden, het begin van de opstand van Willem van Oranje tegen Alva, en het jaar dat – de tachtig jarige oorlog was nog maar 3 jaar aan de gang:

In juni 1572 koos Enkhuizen uit eigen beweging voor de prins en vervolgens slaagden de prinsgezinden erin zich van de meeste steden van Holland en Zeeland meester te maken. (pagina 288; deel 1)

Verovering van Den Brielle door de Watergeuzen 1572

Voordat we in detail gaan kijken wat de rol van Enkhuizen in de geschiedenis van Holland speelde tot de zestiende eeuw speelde is het goed te kijken naar het grotere verband. Uitgaande van de indexering van Hollandse steden en dropen genoemd in deel één van dit geschiedwerk zie je dat de dominanten steden zijn: Alkmaar (23 vermeldingen), Amsterdam (49), Delft (48), Den Haag (33), Dordrecht (60), Egmond ( 33). Enkhuizen (13), Gouda (46), Haarlem (55), Hoorn (13), Leiden (50), Medemblik (14), Naarden (8), Rijnsburg (17), Rotterdam (22), Schiedam (12), Schoonhoven (18), Utrecht (46), Velsen (13). Verder komt West-Friesland ook 13 keer in de index voor met een vermelding.

Dordrecht, Haarlem, Leiden en Amsterdam zijn bepalend voor een groot deel van de geschiedenis in die tijd, met Utrecht als niet-Hollandse stad als buitenstaander. West-Friesland met de driehoek, Medemblik Hoorn en Enkhuizen speelt slechts een bescheiden rol. Egmond en Rijnsburg danken hun prominente indexering aan de belangrijke vestigingen van Abdijen.

benedictinessenabdij voor uitsluitend adellijke vrouwen in Rijnsburg 1523

Terug naar de rol van Enkhuizen. Enkhuizen staat op pagina 92 op een kaart van de steden en zijn stadsrechten vermeld met het jaartal 1365 in het hoofdstuk over de macht van de steden. Betrekkelijk laat verkregen in vergelijking met bijvoorbeeld Dordrecht 1220 en Medemblik 1289. De eerste echte verwijzing is naar de overigens prachtig bewaard gebleven muurschildering in de Zuiderkerk van Enkhuizen. Het bijschrift luidt:

Sint-Joris, hier op een muurschildering uit 1426 in de Zuiderkerk van Enkhuizen, was de beschermheilige van de ridders; ook veel Hollandse schutterijen stonden onder bescherming van deze manmoedige heilige.

Op pagina 110 wordt Enkhuizen genoemd in het kader van de grote ontginningen van bos en veengronden in Holland. De auteurs stellen dat dat het antwoord was op de geleidelijke opgebouwde bevolkingsdruk op het oude cultuurland. Omdat er toentertijd in West-Friesland in de hele twaalfde en dertiende eeuw geen grafelijke gezag aanwezig was werden de ontgingen in dat gebied niet van bovenaf gestuurd.

Zelfs is omstreden, of West-Friesland toen wel zoiets als een adel heeft gehad en niet geheel bestond uit vrije Boerenrepubliekjes van postzegel formaat. …. In geen van beide streken (West-Friesland en Waterland; DA) verraadt het verkavelingspatroon van ontgonnen venen enige participatie of sturing van bovenaf – wél organisatie van onderop.

En op pagina 111 in de paragraaf over “De inrichting van het agrarische cultuurlandschap” wordt de polder het Grootslag bij Enkhuizen genoemd als voorbeeld waar archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat nederzettingen in dat gebied dynamisch waren:

Daar verhuisden boerderijen – die uit hout, leem en riet waren opgetrokken en hooguit enkele decennia meegingen – maar ook stenen kerken in de aanvangsfasen van de ontginning regelmatig …

Volgens de auteur van dit hoofdstuk in deel 1, Antheum Janse, hadden deze verplaatsingen twee redenen: De locatie van de landbouw gronden moesten voortdurend worden aangepast aan de veranderende hydrografische omstandigheden als gevolg van veenklink, en ten tweede was het economisch rationeel de boerderijen te verplaatsen naar halverwege het perceel die op den duur een buitensporige lengte konden bereiken.

In deel (b) van deze bespreking gaan we verder.