In het hoofdstuk “van Waterland tot Stedenland” gaat de auteur Hoppenbrouwers van deel 1 van de Geschiedenis van Holland in op de snelle opkomst van de Hollandse steden: “Stedelijke groei: een Hollands Wirtschaftswunder?” Eerst streden de Hollandse steden in het hele gebied grenzend aan de Noordzee een de Oostzee met (buitenlandse concurrenten; daar viel dus ook de vriezen onder!) over de beheersing van het transport en dus de handel. Holland werd uit eindelijk dé transporteur van dit gebied en kon grotendeels aan anderen stapelrecht en tolrecht opleggen. Belangrijke steden waren toen o.a. Dordrecht, Leiden en Haarlem.
Alle steden, in eerste instantie Dordrecht en in het verlengde daarvan Gouda en Haarlem. Maar met haar succes in de Oosthandel haalde Amsterdam al snel in als ‘main port’. We hebben het dan over de tijd van 1476-1493. In dat verband wordt gemeld dat de Zuiderzee steden Medemblik, Hoorn en Enkhuizen ‘nog geruime tijd eigen, directe handelscontacten met bijvoorbeeld de IJsselsteden, Noord-Duitsland, Engeland en Noord-Frankrijk.’ onderhielden.
Verder op in het hoofdstuk wijst de auteur er op dat die immense groei van de handelsvloot ook noodzakelijkerwijze een enorme effect op de groei van de scheepsbouw. Haarlem had langs de oevers van het Spaarne ettelijke scheepswerven, die rond 1500 bijvoorbeeld zo’n 175-250 nieuwe schepen hadden gebouwd. Naast Haarlem worden genoemd de steden Amsterdam, Edam, Hoorn en Enkhuizen.
Op pagina 180 – we zijn dan in een hoofdstuk over de ‘Religie en schrift in middeleeuws Holland’ – wordt onder het hoofdstukje ‘Bedevaarten’ dat
In Enkhuizen werd in de vijftiende en zestiende eeuw een houten Christuskruis vereerd dat afkomstig zou zijn uit Noorwegen. Daar zou een maagd haar hostie hebben uitgebraakt bij een holle boom; vervolgens zou uit die boom het aanbeden kruis zijn gegroeid…
In een artikel van Dagblad Trouw over “Het wonder van Enkhuizen” meldt dat in de Divisiekroniek (1517), geschreven door Cornelius Aurelius en bewaard gebleven in de universiteitsbibliotheek van Utrecht, toen het kruis eenmaal was overgebracht naar de kerk in Enkhuizen:
“talloze blijken van genade gegeven en wordt het nog dagelijks door mensen in nood met gaven bezocht”. De remonstrantse predikant Brandt meldt bijna een eeuw later in een ander geschrift dat het kruis “verscheidene miraculeuze genezingen had bewerkstelligd”.
Het beeld/Christuskruis zou hebben gestaan in de kruiskamer van de Zuiderkerk.