Het was 1973. Student Politicologie aan de Vrije Universiteit en samen met mijn echtgenote woonden we op een ‘halve-woning’ aan de Bilderdijkstraat in Amsterdam (huur 47 gulden p/m). Halve woning geeft het al aan: klein en met heel veel mensen waarmee je ruzie kon krijgen op één trap. Niet alleen klein, maar – terugkijkend -vooral brandgevaarlijk.
We wilde dus verhuizen, maar de mogelijkheden in Amsterdam voor een student waren niet erg groot, maar mijn toenmalige echtgenote Ella werkte als lokettist bij de NS en hadden beide dus gratis reizen met de trein. Dat deed ons besluiten eens te kijken bij alle plaatsen met een station in Noord-Holland. Allemaal maar eens afgegaan: Zaandam, Uitgeest, Heerhugowaard, Schagen, Hoorn én Enkhuizen. En daar hadden we beet.
Enkhuizen was wel bereid ons een flatje aan de Kastanjelaan voor een getrouwde student met een kleine studiebeurs. Maar wij hadden inmiddels hele mooie, grote en moderne huizen gezien aan de Gruttolaan. En de Gruttolaan stond zo goed als leeg, dus weer naar de gemeente en pleiten voor die mooiere grote woning. Maar nee, hoewel mijn echtgenote als NS-lokettist voldoende verdiende om in aanmerking te komen voor de Gruttolaan, waar de Enkhuizenaren binnen de vesting blijkbaar niet naar wilde verhuizen, want wel 365 gulden per maand! “En wij zijn een ouderwetse gemeente waarde kostwinner de man moet zijn!” meldde ons de wethouder.
Maar we hadden geluk, haar chef bij de NS was jaren stationschef geweest in, jawel, Enkhuizen. En hij kende de wethouder nog wel. Dus bellen en melden dat het toch echt verantwoord was zijn medewerkster zo’n mooi huis in de Gruttolaan toe te wijzen.
En zo geschiedde: we gingen naar Enkhuizen…