De gidsen van de Stadsgevangenis in Enkhuizen, waaronder ik zelf, weten de bezoekers te vertellen dat rond 1863 de stadsgevangenis in Enkhuizen stopte met zijn functie als gevangenis. We begrepen wel dat dat iets te maken moest hebben met de nieuwe inzichten over waaraan cellen voor gevangen aan zouden moeten voldoen en dat er meer aandacht was voor het welzijn van de gevangen, eisen waaraan de samenstel van de houten cellen uit 1610 nog onmogelijk aan zouden kunnen voldoen.
Maar veel meer wisten we uit de documentatie niet en ook in de talrijke geschiedenisboeken over Enkhuizen viel daar zo snel geen informatie over te vinden. Dus heb ik ChatGPT, een AI systeem, gevraagd een uitvoerig onderzoek daarnaar in te stellen en een rapport daarover te schrijven met bron vermeldingen. Dat is met opmerkelijke resultaten inderdaad uitgevoerd. Hieronder het hele rapport, maar de opmerkingen voor de sluiting van de Stadsgevangenis in 1863 al eerste hier vast even samengevat:
De nieuwe eisen van de Beginselenwet 1863 hadden directe implicaties voor oude stadsgevangenissen uit vroegere eeuwen. Zulke gebouwen – veelal kleine, donkere en primitieve cachotten – voldeden vaak niet aan de structurele en humane eisen die de 19e-eeuwse hervormers stelden. Een illustratief voorbeeld is de stadsgevangenis van Enkhuizen. Dit was een laat-16e-eeuws gebouw (grondslag 1592, uitbreiding 1610) met drie bouwlagen en per verdieping slechts twee houten cellen dbnl.org. De cellen waren relatief ruim maar vergden gemeenschappelijk opsluiten bij enig aantal gevangenen, en het gebouw had geen aparte vleugels of voorzieningen voor bijvoorbeeld vrouwen of jeugdige arrestanten. Ook ontbrak het aan voldoende lichthoeveelheid, ventilatie en ruimte voor arbeid of kerkbezoek. In feite stond de Enkhuizer gevangenis – zoals vele oude stadsgevangenissen – direct achter het stadhuis en diende ze eeuwenlang als eenvoudige bewaargevangenis voor arrestanten in afwachting van hun vonnisnl.wikipedia.org. Dergelijke inrichting paste niet meer bij de moderne opvattingen.

Hier volgt het volledige onderzoek geplaatst in de context van de vernieuwingen in de 19de eeuw.
Geschiedenis en impact van de Beginselenwet Gevangeniswezen 1863
Beginselenwet Gevangeniswezen (1863) – historisch overzicht
Context: 19e-eeuwse ontwikkelingen in strafrecht en gevangeniswezen
In de 19e eeuw verschoof de strafrechtpraktijk in Nederland geleidelijk van harde lijfstraffen en publieke schandstraffen naar vrijheidsstraffen in gestichten (gevangenissen). Onder invloed van Verlichtingsdenkers als Cesare Beccaria en van humanitaire hervormers ontstond het besef dat straffen een preventief en verbeterend doel moesten dienen, in plaats van louter vergelding. Zo werd geseling als lijfstraf in Nederland halverwege de 19e eeuw afgeschaft (in 1854) nl.wikipedia.org. Ook de doodstraf en andere wrede straffen raakten op de achtergrond, en gevangenschap kwam centraal te staan als belangrijkste strafmiddel.
Na de Franse tijd (Napoleontisch Wetboek van Strafrecht in 1811) begon Nederland zijn gevangeniswezen te moderniseren. In 1821 werd het gevangeniswezen landelijk gereorganiseerd: er kwam een striktere scheiding tussen langgestraften en kortgestraften/onveroordeelden, uniforme regels voor voeding en kleding van gevangenen, en kleinere lokale gevangenissen werden geleidelijk gesloten ten gunste van grotere centrale gestichten bhic.nl. Zo werden in de loop van de eeuw centrale tuchthuizen en strafgevangenissen opgericht, bijvoorbeeld voor mannelijke zwaargestraften in Leeuwarden en ’s-Hertogenbosch en voor vrouwelijke veroordeelden in Gouda bhic.nl. Dit ging samen met de verplichting tot arbeid in de gevangenis: gevangenen moesten voortaan werken tijdens detentie (tenzij ze vroeger een speciale betaling – de “pistole” – deden om arbeid te vermijden) bhic.nl. Daarnaast ontstonden particuliere initiatieven, zoals het Nederlands Genootschap tot Zedelijke Verbetering der Gevangenen (opgericht 1823), die aandrongen op morele verbetering van gevangenen. Mede op hun aandringen werden vrouwen en jeugdigen apart gezet van volwassen mannelijke gevangenen rond het midden van de eeuw om de detentieomstandigheden humaner en doelmatiger te maken.
Een belangrijke internationale trend was de opkomst van het cellulaire stelsel (eenzame opsluiting in individuele cellen) als vermeend middel tot morele inkeer en voorkoming van onderlinge corruptie tussen gevangenen. In Nederland werd dit stelsel in 1851 wettelijk ingevoerd voor een deel van de straftijd arno.uvt.nl. De Wet van 28 juni 1851 (Stb. 68) bepaalde dat rechters bij gevangenisstraffen tot één jaar eenzame opsluiting konden opleggen (voor maximaal zes maanden, en alleen bij bijzondere aanleiding) arno.uvt.nldbnl.org. Dit werd gezien als strafverzwarend element én als kans op bezinning. In 1854 werd de maximale celstraf verlengd tot één jaar (voor straffen ≤2 jaar) en in 1871 tot twee jaar; uiteindelijk zou in 1886 eenzame opsluiting tot vijf jaar mogelijk worden arno.uvt.nl. Hoewel men aanvankelijk hoge verwachtingen had van het cellulaire regime, kwamen later in de eeuw ook kritische geluiden (men zag dat langdurige isolatie kon leiden tot krankzinnigheid en zelfmoord arno.uvt.nl – dit droeg bij aan latere hervormingen, maar halverwege de 19e eeuw lag de focus nog op invoering van dat stelsel).
Het invoeren van het celstelsel vereiste een enorme aanpassing van de gebouwen. Vóór 1850 bestonden gevangenissen meestal uit slaapzalen of gemeenschappelijke ruimtes. Nu moesten er aparte cellen komen. Omdat bestaande gevangenissen dat niet hadden, moesten veel nieuwe worden gebouwd of bestaande verbouwd bhic.nl. De eerste echte celgevangenissen verschenen rond het midden van de eeuw: aan de Weteringschans in Amsterdam opende in 1850 de eerste inrichting met individuele cellen, gevolgd door de Wolvenburg gevangenis in Utrecht (gereed in 1856) bhic.nl. In de decennia erna verrezen op diverse plaatsen cellulaire gevangenissen (bijv. in Rotterdam in 1872) en later de karakteristieke koepelgevangenissen (bijvoorbeeld in Breda, 1886) om de nieuwe visie te kunnen uitvoeren. In deze context – gekenmerkt door centralisatie van het gevangeniswezen, humanisering van straffen en bouw van moderne inrichtingen – werd in 1863 de zogenoemde Beginselenwet Gevangeniswezen tot stand gebracht.
Inhoud en hoofdpunten van de Beginselenwet van 1863
De Beginselenwet Gevangeniswezen van 1863 was de eerste wet in Nederland die op integrale wijze de inrichting en het regime van gevangenissen regelde. Deze wet legde de fundamentele principes voor het gevangenissysteem vast, los van het Wetboek van Strafrecht zelf. Enkele voornaamste doelen en bepalingen van deze wet waren:
- Doel van strafuitvoering – resocialisatie: Voor het eerst werd expliciet gesteld dat de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen niet alleen gericht moest zijn op vergelding, maar ook op verbetering van de gevangene en diens terugkeer in de maatschappi jhistoryofsocialwork.org. Dit uitgangspunt – in lijn met opvattingen dat straf nuttig moest zijn voor de samenleving – gaf een meer humane en opvoedende wending aan het detentieregime.
- Uniformiteit en centralisatie: De wet maakte een einde aan versnipperde, lokale regelingen; voortaan gold een landelijk uniform kader. Het gevangeniswezen kwam strak onder het Ministerie van Justitie te staan. Alle gevangenissen moesten voldoen aan rijksvoorschriften inzake beheer, toezicht en behandeling van gevangenen. Hiermee professionaliseerde men het systeem en werd willekeur door lokale autoriteiten tegengegaan.
- Classificatie van gevangenen en inrichtingen: Er kwam een duidelijke scheiding tussen verschillende soorten gevangenen en verschillende soorten strafinrichtingen. Zo werden huizen van bewaring (voor arrestanten en kortgestraften) onderscheiden van strafgevangenissen (voor langgestraften). Daarnaast dienden specifieke groepen apart geplaatst te worden: mannen en vrouwen gescheiden, evenals jeugdige delinquenten zoveel mogelijk apart van volwassenen. Veroordeelden voor lichtere vergrijpen werden niet meer samen opgesloten met zware misdadigers. Deze classificatie was al deels ingezet vóór 1863, maar de wet verankerde dit principe juridisch.
- Invoering van het celstelsel als norm: De Beginselenwet stelde het cellulaire regime (individuele opsluiting) als ideaal standaardregime vast “voor zover de omstandigheden dat toelaten.” In de praktijk betekende dit dat nieuwbouw en verbouwingen gericht waren op individuele cellen, en dat gevangenen zoveel mogelijk afgezonderd werden gehuisvest. Hiermee werd wettelijk vastgelegd dat eenzame opsluiting een centrale pijler was van het Nederlandse gevangenisstelsel (binnen de eerder genoemde grenzen, zie 1851-wetgeving). Groepsgewijze detentie bleef nog bestaan waar cellen ontbraken, maar de wet gaf een duidelijke richting: afzondering werd de norm ter bevordering van orde, discipline en morele verbetering van de daders.
- Verbeterde hygiëne en leefomstandigheden: De wet en onderliggende reglementen schreven minimale humane eisen voor waaraan de gevangenisvoorzieningen moesten voldoen, iets wat tot dan toe niet eenduidig geregeld was. Er kwamen voorschriften voor voldoende lucht en licht in cellen, regelmatige ventilatie, hygiënische sanitaire voorzieningen (destijds veelal emmers, maar met regels voor schoonhouden), en medische zorg voor zieke gevangenen. Voeding en kleding van gevangenen bleven uniform geregeld naar redelijke maatstaven voor die tijd (voldoende voedzaam eten, eenvoudige maar behoorlijke kledij) bhic.nl. Dit alles moest de soms erbarmelijke toestanden in oudere gevangenissen verbeteren.
- Arbeid en tucht: Net als eerder beleid verplichtte de wet tot werkzaamheden voor gevangenen – arbeid werd gezien als zowel een middel tot tucht als tot moreel herstel. De wet regelde dat er passende arbeid moest worden verricht en dat de opbrengst eventueel ten goede kwam aan de staatskas of aan de gevangene (dit principe zou later verder uitgewerkt worden). Tevens werden disciplinaire straffen genormeerd: zware lijfstraffen binnen de inrichting werden (formeel) niet langer toegelaten, en straf binnen de gevangenis bestond uit maatregelen als opsluiting in de strafcel (donkere cel), onthouden van voorrechten, etc., onder toezicht van de directie. Door de wet van 1863 en latere besluiten werd bijvoorbeeld het toedienen van lijfstraffen als tuchtsanctie vrijwel uitgeband (al bleef op papier tot 1953 in één geval nog geseling mogelijk, zij het dat dit nooit meer werd toegepast) nl.wikipedia.org Zie ook ‘Straffen door de Jaren heen (1982) – pp 134.
- Geestelijke en morele verzorging: De wet erkende impliciet het belang van godsdienst en onderwijs in detentie. Gevangenen moesten de kans krijgen hun godsdienstige plichten te vervullen; in de praktijk betekende dit dat gevangenisaalmoezeniers en -predikanten toegang kregen om kerkdiensten en bijbelklassen te houden. Ook werd aandacht besteed aan elementair onderwijs of leesmateriaal voor gevangenen om hen tijdens detentie moreel te verbeteren. Dit sloot aan bij de missie van voornoemd Genootschap tot Zedelijke Verbetering, maar kreeg nu ook een plek in de officiële regelgeving.
- Toezicht en inspectie: De Beginselenwet bracht het gevangeniswezen onder een stelsel van regelmatig toezicht. Er werden commissies van toezicht of raden van regenten ingesteld die op lokaal niveau de gang van zaken in de inrichtingen controleerden. Tevens ging de minister van Justitie jaarverslagen uit de gevangenissen verlangen. Later in de eeuw zou ook een Inspecteur-Generaal voor het gevangeniswezen worden aangesteld. Dit alles zorgde voor meer verantwoording en transparantie in hoe gevangenen behandeld werden.
Samengevat legde de wet van 1863 de basisprincipes vast voor een modern gevangeniswezen: orde, afzondering, arbeid, religieuze en morele verbetering, en een zekere mate van uniformiteit en menselijkheid in behandeling. Deze wet vormde daarmee een keerpunt: waar voorheen gevangenissen vooral bewaarplaatsen waren met minimale regels, werd nu de uitvoering van straffen doelgericht genormeerd. Straf moest niet alleen rechtshandhaving zijn, maar ook heropvoeding mogelijk maken binnen de grenzen van humane bejegening historyofsocialwork.org.
Veranderingen en effecten van de wet op het gevangenissysteem
De invoering van de Beginselenwet gevangeniswezen in 1863 leidde tot belangrijke veranderingen in de praktijk. Ten eerste dwong het Rijk de verouderde en uiteenlopende lokale regimes in lijn te brengen met de nieuwe normen. Veel kleinere stad- en dorpsgevangenissen, die vaak niet aan de eisen konden voldoen, werden gesloten of overgenomen door het Rijk. Detentie werd gecentraliseerd in grotere, door de staat beheerde inrichtingen die volgens de wet waren ingericht. In de jaren na 1863 investeerde de overheid verder in het bouwen van moderne gevangenissen met individuele cellen, werkzalen en binnenplaatsen voor luchten. Zo kwamen er in de periode 1860-1880 verscheidene nieuwe cellulaire gevangenissen gereed (o.a. in Groningen, Rotterdam, Arnhem) en werden bestaande gestichten verbouwd om meer cellen te creëren. Het beoogde einddoel – verankerd later in het nieuwe Wetboek van Strafrecht van 1886 – was dat iedere gevangene afzonderlijk zou zitten bhic.nl.
De Wetboek van Strafrecht van 1886 bevestigde de lijn van 1863: het nieuwe Strafwetboek bepaalde expliciet (art. 22) dat er bij wet een gevangenisregime moest worden geregeld overeenkomstig bepaalde grondbeginselen historyofsocialwork.org. Dit leidde tot een hernieuwde Beginselenwet (in werking 1886) en een Uitvoeringsreglement (Gevangenismaatregel). Ook kwam er de Gestichtenwet van 1884, die de diverse gevangenissen officieel categorieën toewees (bijvoorbeeld “bijzondere strafgevangenis” voor langgestraften, een aparte vrouwengevangenis, rijkswerkinrichtingen voor bedelaars/vagabonden, etc.) historyofsocialwork.orghistoryofsocialwork.org. Maar al deze latere ontwikkelingen bouwden voort op de fundamenten die in 1863 waren gelegd. De wet van 1863 zorgde er bijvoorbeeld voor dat tegen de tijd van 1886 alle grote steden beschikten over een huis van bewaring volgens de moderne inzichten, en dat langgestrafte criminelen werden geconcentreerd in goed bewaakte cellulaire strafinrichtingen.
Tevens verbeterde de behandeling van gevangenen merkbaar na 1863. Gevangenen kregen doorgaande arbeid en iets meer gestructureerde dagen, wat volgens tijdgenoten de discipline en orde verbeterde. Ook nam de aandacht voor reclassering in de kiem toe – het idee dat een gevangene na straf weer nuttig burger moest kunnen worden. Zo werden gevangenen bijvoorbeeld vlak voor ontslag geïnstrueerd over fatsoenlijk levensgedrag en werd contact gelegd met liefdadigheidsverenigingen voor hulp na vrijlating (de eerste aanzet tot reclassering buiten de gevangenis).
Disciplinair gezien werd het regime strenger maar ook netter: ordeverstoringen werden binnen de inrichting gestraft met toegestane sancties (afzondering, rantsoenbeperking e.d.), terwijl excessen uit vroeger tijden (ketenen, willekeurige mishandeling) formeel verboden raakten. Corruptie en willekeur in het oude gevangeniswezen (waar rijke gevangenen zich privileges konden kopen, of cipiers bijverdienste zochten) werd door uniformering moeilijker. Uiteraard was de praktijk niet meteen ideaal – overbevolking bleef een probleem totdat voldoende nieuwe cellen gebouwd waren, en het strikte celregime kende eigen problemen – maar de wet van 1863 markeerde een duidelijke vooruitgang richting rationalisatie en humanisering.
Gevolgen voor oudere gevangenissen, voorbeeld Enkhuizen
De nieuwe eisen van de Beginselenwet 1863 hadden directe implicaties voor oude stadsgevangenissen uit vroegere eeuwen. Zulke gebouwen – veelal kleine, donkere en primitieve cachotten – voldeden vaak niet aan de structurele en humane eisen die de 19e-eeuwse hervormers stelden. Een illustratief voorbeeld is de stadsgevangenis van Enkhuizen. Dit was een laat-16e-eeuws gebouw (grondslag 1592, uitbreiding 1610) met drie bouwlagen en per verdieping slechts twee houten cellendbnl.org. De cellen waren relatief ruim maar vergden gemeenschappelijk opsluiten bij enig aantal gevangenen, en het gebouw had geen aparte vleugels of voorzieningen voor bijvoorbeeld vrouwen of jeugdige arrestanten. Ook ontbrak het aan voldoende lichthoeveelheid, ventilatie en ruimte voor arbeid of kerkbezoek. In feite stond de Enkhuizer gevangenis – zoals vele oude stadsgevangenissen – direct achter het stadhuis en diende ze eeuwenlang als eenvoudige bewaargevangenis voor arrestanten in afwachting van hun vonnisnl.wikipedia.org. Dergelijke inrichting paste niet meer bij de moderne opvattingen.


De voormalige stadsgevangenis van Enkhuizen (gebouwd 1592/1610). Na 1863 voldeed dit type oude stadsgevangenis niet langer aan de nieuwe gestelde eisen en werd al snel buiten gebruik gesteld.
Na de invoering van de wet (en bijbehorende regels) werd duidelijk dat Enkhuizen’s stadscellen niet meer voldeden. In 1865 is het gebouw daarom onttrokken aan het gevangeniswezen en verloor het zijn functie. Deze sluiting kort na 1863 was geen toeval: de regio kon voortaan gebruikmaken van een huis van bewaring in een naburige grotere plaats dat wél aan de nieuwe normen voldeed (bijvoorbeeld Hoorn of Alkmaar hadden rijkshuizen van bewaring). Bovendien vereiste de wet separate huisvesting van vrouwen: vrouwelijke verdachten/veroordeelden uit Enkhuizen werden al rond die tijd naar de gevangenis in Gouda overgebracht, waardoor de lokale gemengde gevangenis overbodig werd.
Meer algemeen leidde de Beginselenwet ertoe dat talloze oude gevangenisgebouwen uit de 17e-18e eeuw werden gesloten of verbouwd. Historische gevangenissen zoals het Rasphuis in Amsterdam en de Gevangenpoort in Den Haag waren architectonisch niet ontworpen voor afzonderlijke opsluiting of hygiëne volgens 19e-eeuwse inzichten. Ze kenden vaak slechte ventilatie, vocht- en kou problemen, gebrek aan exerciseerplaatsen en geen scheiding der gedetineerden. Na 1863 moesten deze gebouwen hetzij ingrijpend aangepast worden, hetzij vervangen door nieuwbouw. Men zag bijvoorbeeld af van het gebruik van houten slaapkooien of keldercellen zonder licht, wat in oude panden moeilijk te realiseren was zonder complete nieuwbouw. Vaak besloot men daarom tot sluiting: zo werd de Haagse Gevangenispoort in 1870 buiten gebruik gesteld (en later museum), omdat een modern cellencomplex elders beschikbaar kwam. In Amsterdam werd het eeuwenoude Spinhuis voor vrouwen opgeheven toen de nieuwe vrouwenstrafgevangenis te Gouda operationeel was. Kortom, de wet van 1863 versnelde de uitfasering van archaïsche detentieplaatsen ten gunste van moderne inrichtingen.
Daarnaast moesten zelfs relatief nieuwe gestichten soms verbouwd worden om aan de humane eisen te voldoen. Bijvoorbeeld, meer lichtopeningen en frisse luchttoevoer werden verplicht gesteld – waar mogelijk werden ramen vergroot of extra luchtkokers aangebracht. Ook kregen gevangenissen voortaan een ziekenzaal of tenminste een verbandkamer, iets wat oudere gevangenissen meestal niet hadden. De personele bezetting werd opgeschaald: oudere stadsgevangenissen hadden soms maar één cipier, nu eiste men voldoende bewakers en toezichthouders per gedetineerdenaantal, wat in kleine locaties niet haalbaar was. Al deze ontwikkelingen brachten het gevangeniswezen op het niveau dat beter paste bij de 19e-eeuwse visie op rechtsstaat en menswaardigheid.
Conclusie: De Beginselenwet Gevangeniswezen van 1863 markeert een mijlpaal in de Nederlandse strafrechtsgeschiedenis. Het werd opgesteld in een tijd van groeiend geloof in verbetering van misdadigers, en het legde de basis voor een uniform, humaan en ordelijk gevangenissysteem. De wet introduceerde principes van afzondering, arbeid en opvoeding die bedoeld waren om zowel de maatschappij te beschermen als de gevangene te heropvoeden. De directe gevolgen waren zichtbaar in de transformatie van het gevangenislandschap: nieuwe cellulaire gevangenissen verrezen, terwijl middeleeuwse gevangenhuizen hun deuren sloten. Daarmee luidde deze wet een nieuw tijdperk in, waarin gevangenissen “huizen van verbetering” moesten worden in plaats van kerkers van willekeur historyofsocialwork.org. De geest van 1863 – met nadruk op resocialisatie, wetmatigheid en menselijkheid – zou blijven doorklinken in latere regelgeving en vormt nog altijd de grondslag van het penitentiaire bestel in Nederland historyofsocialwork.orghistoryofsocialwork.org.
Bronnen: Historische literatuur en archiefbronnen over het 19e-eeuwse gevangeniswezen, o.a. Hallema ( Geschiedenis van het gevangeniswezen in Nederland ), Nationaal Gevangenismuseum (tijdlijn), BHIC (gevangenisarchieven) bhic.nlbhic.nl, Multatuli-archief (wetsartikelen 1851) dbnl.org, Wikipedia (Stadsgevangenis Enkhuizen) dbnl.org dbnl.org, en de Memorie van Toelichting bij de latere Penitentiaire Beginselenwet (1998) waarin de historische context van de beginselenwetten wordt geschetst historyofsocialwork.org. Deze bronnen illustreren gezamenlijk hoe de Beginselenwet van 1863 tot stand kwam en wat de impact ervan was op zowel beleid als praktijk.
(Bron diepgaand met bronnenonderzoek uitgevoerd door ChatGPT op 2 mei 2025)